Kleine katachtigen (Felinae) Onderfamilie Felinae met uitzondering van luipaard (Acinonyx) en poema (Puma)

 

foto’s volgen 

De familie van de katachtigen (Felidae) wordt in twee onderfamilies verdeeld: de kleine katachtigen (Felinae) inclusief de poema en de luipaarden, en de grote katachtigen (Pantherinae).  Omdat er ongeveer 30 katachtigen van beide onderfamilies vaak onder menselijke zorg gehouden worden, zijn beide onderfamilies hier uitvoerig en, met oog op de praktijk van het houden van deze dieren, gescheiden behandeld. Poema en luipaard, uit de onderfamilie van de kleine katachtigen, worden om praktische redenen tezamen met de grote katachtigen behandeld.

Huisvesting
Leefruimte

De volgende afmetingen gelden voor verblijven met een verharde, gedraineerde of anderszins behandelde bodem. Grotere verblijven maken het bij verschillende soorten mogelijk om kleine groepen te houden, zolang er voldoende mogelijkheden zijn om zich af te scheiden. Roofdieren worden in buitenverblijven gehouden. Voor niet winterharde soorten zijn binnenverblijven nodig als mogelijkheid om zich terug te trekken, voor het onderbrengen tijdens de nacht en bij verzorging en ook bij ongunstige weersomstandigheden.

Kleinste katachtigen zoals Woestijnkat (Felis margarita), Zwartvoetkat (Felis nigripes), Geoffroykat (Leopardus geoffroyi), Tijgerkat (Leopardus tigrinus), Bengaalse kat (Prionailurus bengalensis), Roestkat (Prionailurus rubiginosus)

Buitenverblijf: Tenminste 10 m2 en 25 m3 per dier als onderling te verbinden verblijf; voor klimmende soorten tenminste 2,5 m hoogte.

Binnenverblijf, voor zover noodzakelijk: 10 m2 per paar, onder te verdelen of met extra verblijf om een dier af te scheiden,

Kleine katachtigen zoals Wilde kat (Felis silvestris), Moeraskat (Felis chaus), Manoel of Pallaskat (Otocolobus manul), Bengaalse tijgerkat (Prionailurus bengalensis euptilurus), Margay (Leopardus wiedii), Jaguarundi of wezelkat (Puma yaguaroundi)

Buitenverblijf: Tenminste  20 m2  en  2,5 m hoogte als onderling te verbinden verblijf per dier.

Binnenverblijf, voor zover noodzakelijk: 12 m2 per paar, onder te verdelen of met extra verblijf om een dier af te scheiden,

Middelgrote kleine katachtigen zoals Goudkat (Caracal aurata, Pardofelis temminckii), Ocelot (Leopardus pardalis), Vissende kat of Viskat (Prionailurus viverrinus), Caracal (Caracal caracal), Serval (Leptailurus serval), Rode Lynx (Lynx rufus) Canadese Lynx (Lynx canadensis)

Buitenverblijf: Tenminste 50 m2 voor 1 dier of een paar, tijdelijk te verdelen in twee enkele verblijven die voor een enkel dier tenminste 25 m2 moet zijn en voor een moederdier met jongen tenminste 50 m2 OF er moeten extra verblijven om dieren af te scheiden ter beschikking staan volgens hoofdstuk II.1.3; voor klimmende soorten moet het buitenverblijf tenminste 2,5 m hoog zijn.

Binnenverblijf, voor zover noodzakelijk: 20 m2 of 50 m3 per paar; in elk geval 2,5 m hoogte en onder te verdelen zoals bij buitenverblijf beschreven is.

Euraziatische Lynx (Lynx lynx) Buitenverblijf: Tenminste 50 m2  en 2,5 m  hoog als onderling te verbinden verblijf voor 1 dier.

Binnenverblijf of separatieverblijf: eventueel ter beschikking stellen, tenminste 10 m2 per dier.

Inrichting van de verblijven

Takken van geschikte dikte om op te klimmen, op te liggen en aan te krabben zijn noodzakelijk. Bewegende ligplanken of aan kabels opgehangen boomstammen worden over het algemeen gaarne geaccepteerd. Afhankelijk van de soort dienen er rotspartijen of verhoogde platformen te zijn, die als ligplaats en uitkijkplek kunnen dienen. Er moet gezorgd worden voor plekken, waar de dieren zich kunnen onttrekken aan de blikken van toeschouwers: schermen of schuilplaatsen. Het buitenverblijf moet gedeeltelijk overdekt zijn om te zorgen voor bescherming tegen zon en regen.  Voor servals, viskatten, bengaalse katten, moeraskatten en platkopkatten is een waterbassin noodzakelijk.   In het buitenverblijf geldt, dat er een natuurlijke bodem of een geschikt strooisel zoals zand of schorsstrooisel of – hoogstens in een kwart van het verblijf – verharde bodem moet zijn. Verder zijn er werpboxen nodig en afhankelijk van de soort ook slaapboxen; bij de Euraziatische Lynx zijn slaapboxen noodzakelijk.  Een natuurlijke vegetatie in een deel van het buitenverblijf is als dekking/schuilplaats en verrijking van de leefruimte aan te bevelen.  In verblijven die aan alle kanten gesloten zijn, moet de ter beschikking staande ruimte tot aan het dak ingericht zijn, zodat de dieren de ruimte optimaal kunnen benutten.

Afrastering
Aan alle zijden gesloten of aan de bovenzijde open met gladde of naar binnen gebogen wanden die van uitsteeksels zijn voorzien zijn, of omringd door een brede greppel of sloot, waarbij de buitenrand voldoende hoog is of voorzien van een elektro-draad of  een hek van stevig gaas dat beveiligd is door middel van overhang of elektrische draden.

Klimaat
Winterharde soorten ( bv. Euraziatische of Canadese lynx, Europese wilde kat, Manoel) kunnen het gehele jaar in buitenverblijven gehouden worden, waarin slaapboxen als bescherming tegen weersomstandigheden beschikbaar zijn; in het bijzonder de manoel moet voor oververhitting en vocht beschermd worden.  Voor soorten uit mediterrane en tropische gebieden zijn verwarmbare binnenverblijven nodig. Indien enigszins mogelijk dienen koudegevoelige soorten ook tijdens het koude jaargetijde toegang te hebben tot het buitenverblijf.

Eisen aan het houden van katachtigen
Sociaal gedrag/ socialisatie:  Katachtigen worden in de regel als paar gehouden of ook als enkel dier. Bij enkele soorten is het ook mogelijk om ze tijdelijk in kleine groepen te houden. Over het sociale gedrag van veel kleine katachtigen is relatief weinig bekend. In de vrije wildbaan zijn het in principe enkelingen en vaak territoriaal, waarbij zich de actieradius van de mannelijk en de vrouwelijke dieren overlappen. Sommige soorten, bijvoorbeeld serval en caracal, worden ook als paartje aangetroffen (in het wild). Verwilderde huiskatten kunnen stabiele groepen vormen, wanneer er voldoende voedsel beschikbaar is; dit geldt ook voor sommige wilde soorten.

Verrijking van de leefomgeving:  Geurprikkels zijn belangrijk, zoals het leggen van geursporen, het aanbieden van kruiden of parfum??. Geschikt als speelgoed zijn ballen of schommelende voorwerpen. Verder is het zinvol om voorwerpen aan te bieden, waar de dieren niet aan gewend zijn, zoals bijvoorbeeld verse takken, kartonnen kokers of buizen, papieren zakken en veren.

Voeding
Hele, vers geslachte prooidieren of vlees met toegevoegde mineralen en  vitaminen.

Verzorging
Mens-Dier-Interacties:  Vangen met een net. Transport in een stevige houten kist , voorzien van kijkgat met tralies.