Slangenvisje, Indische modderkruiper / Pangio kuhlii
Cuvier & Valenciennes, 1846
Slangenvisje, Indische modderkruiper
Synoniemen
Cobitis kuhlii, Acanthophthalmus fasciatus, Acanthophthalmus kuhlii.
Voorkomen: Zuidoost-Azië: Thailand, West-Maleisië, Singapore. Indonesië: Sumatra, Java, Borneo.
Eerste import
1909, door de Verenigde Sierviskwekerijen Conradshöhe bij Berlijn.
Geslachtsonderscheid / lengte
Geen zeker onderscheid bekend. Lengte: 12 cm.
Gedrag: een groepsvis (minimaal drie dieren in het aquarium), actief in het donker en de nacht, die overdag een verborgen leven leidt. Zwemhoogte in het aquarium: bodem.
Aquariumeisen
Aanbevolen minimumaquariumlengte: 60 cm. Temperatuur 24 – 30º C. Zachte bodem, die ook bedekt kan zijn met een dunne turflaag. Dichte beplanting met fijnbladige planten. Schuilplaatsen bestaand uit wortels en stenen. Drijfplanten om het licht te dimmen. Water kalkarm (zacht) en turfzuur (pH rond 6,0) Alle Pangio-soorten hebben behoefte aan warmte.
Kweek
In het aquarium slechts in uitzonderingsgevallen gelukt. Resultaten zijn voornamelijk aan het toeval te danken. De eieren worden aan het wateroppervlak afgezet. Ze kleven aan wortels van drijfplanten of blijven daaraan hangen. De eieren zijn fel groen.
Voer
Alle soorten levend voer, gevriesdroogde voedseltabletten. ’s Avonds voeren, want het zijn nachtactieve vissen.
Geschikt voor
Beginner met enige voorkennis.
Bijzonderheden
Er zijn twee ondersoorten bekend: Pangio kuhlii kuhlii (Cuv. & Val., 1846) en P. kuhlii sumatranus Faser-Brunner, 1840 (Sumatra slangenvisje). Deze ondersoort werd voor het eerst in 1909 ingevoerd, maar pas in 1940 beschreven. Beide ondersoorten onderscheiden zich alleen door kleur en tekening. Volgens Klausewitz hoort P. myersi ook tot deze soort en moet dan P. kuhlii myersi heten.
Gebaseerd op Mergus Aquarien Atlas 1983/1984.