Samenvatting: Wanneer kan de pup van het nest naar het nieuwe huis??

OP een gegeven moment zal een pup uit het nest moeten worden verplaatst naar een nieuw huishouden, op een andere plek en bij onbekende personen. De vraag is welke periode daarvoor het meest geschikt is, of beter gezegd, het minst ongeschikt.

Het zal duidelijk zijn dat het ontwikkelingstadium waarin de pup zich bevindt hiervoor bepalend is, naast de kwaliteiten van de oude en nieuwe huisvesting in termen van mogelijkheden tot socialisatie, en de gezondheidstoestand van het diertje. Allereerst het ontwikkelingstadium van de pup. Uit onderzoek is bekend dat angst zich gaat ontwikkelen vanaf week 5. Ook is bekend dat de attractiviteit tot onbekende personen bij de pup maximaal is rond week 5-6. Vanuit dit beperkte perspectief gezien zou dus overplaatsing rond week 5-6 optimaal zijn, omdat zo de bandvorming met de nieuwe eigenaar het best verloopt. Dit argument krijgt nog enige kracht als men aanneemt dat de primaire socialisatiefase mogelijk eerder eindigt dan voorheen gedacht. Een andere belangrijke factor is de mate waarin de pup het moederdier en de nestgenoten nodig heeft. De eerste 3 weken van het leven is de pup volkomen afhankelijk van het moederdier, omdat het immers 1) voeding slechts van het moederdier kan krijgen, 2) de lichaamswarmte aan haar moet ontlenen en 3) de nesthygiene door het moederdier moet worden gehandhaafd.

Vanaf de 3e week heeft de pup de temperatuurshuishouding zelf in de hand, vanaf week 5 begint de spening. Het moment van voltooiing ervan is een ander belangrijk moment. De gegevens wijzen op een vrij grote spreiding van dat moment. In één studie aan duitse herders wordt 7 weken gegeven als de leeftijd waarop de teven weigeren de pups te zogen. In een studie aan vrij in de stad levende honden in India wordt de spening als voltooid gezien op week 10-11. De tijd om een pup over te plaatsen ligt dus ergens tussen de weken 7 en 10 voor wat de spening betreft. Combineren we dit gegeven met die over socialisatie, dan komen we tot de conclusie dat de in ons land aangehouden periode voor plaatsing in week 7-8 nog zo slecht niet is. Inhoeverre er tussen de rassen onderling verschillen met betrekking tot speningsleeftijd en de ontwikkelingsfasen is niet duidelijk: Onderzoek van Feddersen-Petersen laat zien, dat er verschillen zijn in het eerste optreden van bepaalde gedragingen en ook het functioneel worden van zintuigen. Er zijn echter geen onderzoeken gepubliceerd over het einde van de primaire socialisatiefase, waarbij bijvoorbeeld heel grote en heel kleine rassen worden vergeleken.

Wat de gedragskant betreft: er zal bij een keuze probleem met betrekking tot het moment van plaatsing een evaluatie moeten plaatsvinden waarin kwaliteiten van de socialisatiecondities bij de fokker vergeleken worden met die bij de toekomstige eigenaar. Is het bij de fokker suboptimaal, dan kan de pup wellicht beter wat vroeger weg, zeker als de toestand bij de nieuwe eigenaar optimaal is. Zeker moet een pup dan niet tot de 12e week of later bij zo’n fokker blijven. Omgekeerd: een pup in optimale socialisatiecondities bij de fokker die zal gaan naar een ouder persoon met weinig sociale contacten, kan wellicht beter nog een paar weken bij een zeer goed socialiserende fokker blijven. Wat de gezondheidstoestand betreft: na de eerste enting en ontworming zijn de risiko’s op het oplopen van een besmettelijke ziekte voor een pup beperkt, als de nieuwe eigenaar de zone’s waar veel honden rondlopen, vermijdt. De graad van enting is zodanig dat vele, zoniet de meeste honden zijn geënt, waarmee de kans op besmetting van pups is verkleind. Prioriteit moet dan gegeven worden aan een goede socialisatie, omdat als daaraan wat schort, er zeer langdurige kwalijke effecten zijn te verwachten

Dr. Matthijs B. H. Schilder PhD Dept Dier in Wetenschap en Maatschappij
Faculteit Diergeneeskunde Universiteit Utrecht