Samenvatting: Dobberen op de genenpool
Soms lijkt het alsof de mensen die diersoorten willen houden en degenen die ze vooral willen behouden lijnrecht tegenover elkaar staan. Wat ze te vaak niet beseffen is dat ze samen dobberen op dezelfde genenpool waarbij, in onderlinge samenwerking, heel belangrijke synergievoordelen te behalen zijn tot nut van bedreigde soorten.
Nadat de dierhouderij aanvankelijk begon als ‘het verbruiken van dieren uit wilde populaties’ is er, dankzij de beschermende wetgeving, een situatie ontstaan waarin steeds meer soorten door liefhebbers worden gekweekt. Degene die voor ‘èchte natuur’ gaat, kijkt daar meestal met enig wantrouwen naar, Dit zijn geen ‘èchte natuurdieren’ meer, ze moeten als verloren worden beschouwd in de strijd om het behoud van de soorten.
Wie vanuit de populatiegenetica kijkt naar wat er gebeurt met genen en genfrequenties, krijgt een wat ander beeld. Het is natuurlijk zo dat in elke nieuwe leefomgeving weer andere genen de boventoon gaan voeren en dat soorten onder houderij-omstandigheden stapjes zetten op weg naar domesticatie. Echter, genen gaan alleen definitief verloren zodra er op georganiseerde wijze structureel extreme fokmethoden worden toegepast (overselectie en mateloze inteelt).
De stukjes van de erfelijke aanleg die in een normale houderijsituatie en bij (moreel) verantwoorde fokmethoden op de achtergrond raken, blijven in de populatie aanwezig. Vanuit het zicht van de populatiegenetica wordt slechts zelden een ‘point of no return’ bereikt.