Positieflijsten, de samenvatting
In 1992 werd de Gezondheids- en Welzijnswet Dieren (GWWD) van kracht. In artikel 33 van die wet werd gesteld dat nog slechts diersoorten mochten worden gehouden die daartoe door de minister waren aangewezen. Dat was het startpunt voor een langdurig tijdrovend proces dat tot op de dag van vandaag voortduurt.
Om invulling te geven aan dit wetsartikel gingen de vertegenwoordigers van alle betrokken partijen in de sector onder leiding van de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) aan de slag om diersoorten te beoordelen en lijsten op te stellen. Dat resulteerde in 2006 in een breed-gedragen voorstel voor Positief- en Negatieflijsten van de RDA dat werd aangeboden aan de minister. Deze legde het voorstel naast zich neer, onder andere omdat er grote problemen met de handhaving van deze regelgeving werden verwacht.
In juni 2008 sprak het Europese Hof zich in het zogenaamde Andibel-arrest uit over de regels waaraan een nationale overheid moet voldoen, wil zij de houderij van een diersoort mogen verbieden. Een houderijverbod is een handelsbelemmering en is dus strijdig met het vrijhandelsverdrag van de EU waar Nederland zich aan verbonden heeft. Vandaar die (strenge) regels om een houderijverbod te mogen instellen.
In diezelfde periode, bij de voorbereiding van de nieuwe ‘Wet dieren’, pakte het ministerie het thema opnieuw op. In een samenspraak tussen het ministerie, medewerkers van de WUR en de antidierhouderij-lobby (met name stichting AAP) werd er een methode bedacht (WUR-rapport 345) die het mogelijk moest maken om de houderij van vrijwel alle ‘bijzondere’ diersoorten te verbieden. De sectororganisaties (de dierhouders) werden volledig buiten het overleg gehouden, hun kennis en ervaring werd als ‘niet relevant’ terzijde geschoven. Ze werden hierover pas drie jaar later (medio 2011) geïnformeerd, toen de methodiek ‘klaar voor implementatie’ was.
Bij die eerste evaluatie van de WUR-methode bleek dat de voorgestelde methodiek, behalve wetenschappelijk, ook juridisch niet aan de maat was. Het PVH en de aangesloten organisaties, samen met Dibevo, hebben van meet af aan gemotiveerd verzet aangetekend tegen deze methode en tegen de wijze waarop getracht werd meer dan een half miljoen dierhouders van hun liefhebberij en passie te beroven.
Dat heeft er, na drie jaar van verzet, uiteindelijk toe geleid dat de staatssecretaris (in juli 2014) besloot om de methode op essentiële punten aan te passen. Niet alleen voor wat betreft de juridische aspecten, in de aangepaste methode zal ook de kennis en kunde die in de sector voorhanden is, deel uit maken van de beoordeling.
We maken nu een nieuwe start. De sector gaat deelnemen in het overleg om tot een afweging over dierenwelzijn te komen, die recht doet aan zowel de gehouden dieren als aan de dierhouders. De mate van welzijn van een gehouden dier kan alleen maar bepaald worden tegen de achtergrond van de omstandigheden waaronder dat dier wordt gehouden. Zonder de inbreng van de realiteit van de houderij vanuit de sector, wordt elk gesprek over dierenwelzijn een aan levensovertuiging ontleend gebabbel.