Killivissen
(Eierleggende Tandkarpers)
Gedrag
Een groot deel van de dag van eierleggende tandkarpers is gevuld met baltsgedrag. De felgekleurde mannetjes zwemmen met wijd uitgespreide vinnen rond de vrouwtjes. Verder zijn het toch vrij drukke vissen, die echter volstrekt niet agressief zijn tegenover soortgenoten en ook niet tegenover andere vissen in een aquarium.
Aquariumeisen
Een groot deel van de eierleggende tandkarpers hebben in de natuur slechts een kort leven. Hoewel sommige het enkele jaren volhouden, zijn er vele soorten in deze groep die slechts enkele maanden bestaan. Ze leven in poelen die zich alleen in de regentijd vullen en na enkele maanden weer uitdrogen. Deze poelen zijn soms diep, soms zeer ondiep, met slechts enkele centimeters water. Soms bestaan ze vrijwel alleen uit modder. Zulk ondiep water kan soms erg warm worden.
Uiteraard hoeven we deze situatie in het aquarium niet na te bootsen. In een normaal aquarium worden de vissen bovendien vaak vele jaren ouder. Het aquarium kan normaal beplant zijn; fijne beplanting (zoals javamos) is bij uitstek geschikt voor het afzetten van eieren. Een aantal soorten zet eieren af in de bodem, wat bij een grofzandbodem zeker niet lukt. Voor deze soorten is een bodem met losse turf een beter ‘eierbed’. Voor een enkel paartje is doorgaans een aquarium van 5 liter al voldoende (in de natuur hebben ze soms nog minder ter beschikking!).
Voedsel
Levend voer – vooral muggenlarven – is het beste voor alle eierleggende tandkarpers. Diepvriesvoer wordt al aanmerkelijk minder graag geaccepteerd en droogvoer eten ze alleen als er niets anders is. Voor een goede voortplanting is droogvoer beslist ontoereikend.
Voortplanting
Zoals al eerder aangestipt hebben veel vissen uit deze groep een zeer korte voortplantingscyclus. Als de poelen na hevige regenbuien vollopen, komen de eieren uit die door de gestorven tandkarpers in het vorige seizoen zijn gelegd. Binnen enkele maanden groeien die uit tot zich voortplantende vissen, waarvan de eieren worden afgezet in de modderbodem. Daar overleven ze de droge perioden. De vissen leven dus maximaal één seizoen.
Andere soorten in deze groep planten zich zonder al deze poespas voort. De vissen paaien vaak tussen fijnbladige planten en de eieren komen dan na enkele dag uit. De ontwikkeling is ook bij deze soorten snel, maar de vissen kunnen ouder worden dan één seizoen.
Bij beide voortplantingsvarianten gaat een hevig baltsgedrag aan de eiafzetting vooraf, waarbij de bijzonder kleurige mannetjes al hun kleurenpracht aan de vrouwtjes tonen. Vrijwel alle soorten die in de handel worden aangeboden, zijn afkomstig van kweek in Europa.
Waterkwaliteit
Temperaturen: 22 tot 28° C., pH 5,5 tot 7,5, liefst zacht water, GH 5-10, maar harder gaat ook. Enkele geslachten (bijvoorbeeld Cynolebias, Fundulus) komen uit subtropische of zelfs gematigde streken met veel lagere temperaturen. Bij temperaturen boven de 23° C worden deze soorten veel gevoeliger voor ziekten.