Australische gekko Oedura monilis
I.Toepassingsgebied
Al vele jaren zijn Australische gekko’s wereldwijd enorm in trek geraakt bij gekkoliefhebbers. Bekende voorbeelden zijn gekko’s van de genera Diplodactylus, Nephrurus en Strophurus. Allemaal middelgrote tot kleine bodembewonende soortjes die uitstekend in het terrarium te verzorgen en kweken zijn. Gekko’s van het genus Oedura en met name Oedura monilis zijn een beetje de vergeten Australiërs en worden door de meeste liefhebbers tussen al het Nephrurus geweld over het hoofd gezien.
De huid van Oedura monilis (DE VIS 1888) doet fluweelachtig aan, vandaar ook hun Engelse triviale naam “Velvet gecko”. De grond kleur van volwassen dieren is geel, oker tot bruin. De buikzijde is wit zonder tekening. Op het lichaam hebben ze prachtige witte of grijze vlekken die zwart omlijnd zijn. ’s Nachts lijkt deze omlijning zelfs paars. Overdag zijn de dieren donkerder en contrastrijker dan ’s nachts. ’s Avonds en ‘s nachts zijn de dieren bleek gekleurd maar de tekening is nog steeds duidelijk te zien. Wat heel opvallend is bij de volwassen dieren zijn de twee blauwe stippen boven en rond de ogen. Vooral ’s nachts is dit goed te zien. We zien dit ook terug bij een oude bekende, de luipaardgekko (Eublepharis macularius). Het zal dan ook geen verrassing zijn dat het geslacht Oedura aanvankelijk ingedeeld werd bij de ooglidgekko’s (Eublepharinae). Maar als je een ooglidgekko wil zijn moet je toch ook echt kunnen knipperen. En aangezien Oedura’s dit echt niet kunnen met hun vaste oogleden zijn ze in Diplodactylinae geplaatst. Groot worden deze dieren niet, gemiddeld 12-15 cm.
O. monilis komt voor in het Noordoosten van New South Wales en in het oosten van Queensland. Daar leeft hij in de holen en onder de schors van (dode) bomen langs rivieren (die dikwijls droog staan) maar ook “gewoon” in de bush. Hij wordt ook wel eens onder stenen en gevallen stukken schors op de bodem gevonden. Deze soort is wat slanker en meer gebouwd op klimmen dan veel andere leden van dit geslacht. Het gebied waar deze dieren voorkomen kenmerkt zich door een droge, koele periode en een relatief natte, warme periode. De temperaturen kunnen in de winter zelfs tot het vriespunt zakken, wat wel aangeeft dat deze jongens aardig wat kunnen hebben.
II. Voeding
Deze Australiërs houden van lekker en veel eten en zijn dan ook altijd hongerig. Het maakt ze niet uit of je nu overdag of ‘s avonds voert, het is altijd tijd voor eten. Grote prooien worden met grof geweld overmeesterd. Ze pakken de prooi en slaan deze tegen takken, ruiten en stenen aan totdat hij wel in de bek past. Nee, bestek is aan deze actieve jagers duidelijk niet besteed. Moeilijke eters zijn deze dieren dus zeker niet. Ze eten 1-3 keer in de week kakkerlakken, sprinkhanen, krekels (af en toe), wasmotlarven, motten en spinnen. Pissebedden eten ze niet graag overigens. De kakkerlakken worden aangeboden in een voederbakje zodat ze niet vrolijk door de bak gaan wandelen en weg kruipen. Alle voedseldieren worden bepoederd met calciumlactaat, gistocal of Repti Calcium (met en zonder vitamine D3). Drinken doen de fluweeltjes niet veel. Er moet in ieder geval in 1 maal in de week worden gesproeid, in het kweekseizoen en bij jonge dieren nog wat vaker. Aan het sproeiwater wordt vitasol toegevoegd (een Multi vitamine) preparaat eens in de 1-2 weken.
III. Huisvesting
In een terrarium van 60x40x40 cm (hxbxd) kan een paartje worden verzorgd, niet meer dieren want de mannen houden wel van een robbertje vechten, vooral wanneer de inzet mooie vrouwen zijn. Als bodembedekking wordt droge cocopeat gebruikt of turf al dan niet gemengd met speel- of brekerzand, vaak gemengd met wat droog sphagnum door. Dit geeft de bodem een mooie “natuurlijke” uitstraling. In de bakken zit een achterwand van kurk waar de dieren veelvuldig gebruik van maken. Klimgelegenheid wordt aangeboden in de vorm van twee grote gekruiste takken. Een vogelhuisje, dat niet meer is dan een uitgeholde boomstam met gaten erin, dient als schuil en klimgelegenheid. Op de bodem kunnen wat lavastenen worden gelegd voor extra klimgelegenheid.
Heel warm hoeven deze dieren niet te zitten. In de lente en zomer zitten ze bij dagtemperaturen van 24-32 °C en in de winter bij 18-25 °C. Een 40 watt spotje voldoet uitstekend. In de winter wordt een gloeilamp in de bakken aangebracht om ze een winterrust te geven. ’s Nachts mag de temperatuur best wat dalen, in de winter kan de nachttemperatuur zelfs 13-14 °C zijn.
De dieren genieten een winterrust van 8 weken. Tijdens deze periode is de daglengte 8 uur en de temperatuur overdag zo’n 18-24 °C en ’s nachts 13-20 °C. In de natuur zijn de winters droog en koel in hun leefgebied. Er moet tijdens de winterrust weinig worden gesproeid. Na de rust wordt de daglente opgevoerd naar 12-13 uur per dag en stijgt de gemiddelde dagtemperatuur ook weer. Dan is het ook weer de tijd om iets meer te gaan sproeien. Al snel zullen de dieren gaan paren. Tijdens de paring, die er soms wat hardhandig aan toe gaat, maken de vrouwen soms wat kwetterende geluidjes. Bij de zwangere vrouwen zie je de eieren goed zitten. Je kan ze door de buikhuid zien, een teken dat de eieren bijna gelegd gaan worden. De eieren worden in vochtig turf, cocopeat, vermiculiet of een turf-zandmengsel gelegd. In elke bak moet een bakje vochtig cocopeat staan. Houd de rest van de bak droog want anders gaan de dieren de eieren ergens anders leggen. De vrouwen begraven de eieren vrij diep dus daarom kies ik voor relatief diepe legbakjes van zo’n 8-10 cm diep. De vrouwen zorgen voor 2-4 legsels per seizoen en leggen zoals de meeste gekko’s twee eieren per keer.
De zachtschalige eieren zijn vrij klein en lijken wel wat op miniatuur luipaardgekko eieren. De incubatie is alles behalve moeilijk. In lichtvochtig vermiculiet en bij een temperatuur van 27-29°C komen de jongen na 50-70 dagen ter wereld. De jongen zijn geheel anders gekleurd dan de volwassen dieren. De jongen hebben een basis kleur van zwart en hebben gele stippen op de rug. Deze jeugdtekening vervaagt op den duur en maakt plaats voor de volwassen tekening. De opfok van de jongen is probleemloos. In een faunaboxje met dezelfde soort inrichting als de ouders doen ze het erg goed. Wel mogen ze wat vaker eten (5-6 keer in de week) en er moet iets vaker gesproeid worden.
V. Soortspecifiek gedrag
Deze dieren vertonen interessant gedrag en zijn wanneer ze goed gewend zijn alles behalve schuw. De mannen zitten overdag de hele dag op hun vogelhuisje op wacht. Als je dan in de bak moet zijn gaan ze hoog op de poten staan en krommen hun rug. Wanneer deze dappere mannen door hebben dat je niet onder de indruk bent kiezen ze eieren voor hun geld en rennen snel weg. Vaak begeleid met een piepend of kwakend geluidje.
VI. Verdere informatie
Stark, T. 2012. De verzorging en kweek van Oedura monilis in gevangenschap. Terra 48(4): 28-31
Wilson, S. & Swan, G. 2003. A complete guide to reptiles of Australia, Sydney, Reed new Holland
Houderij Richtlijnen