Laatste nieuws Positieflijst, 25 augustus 2015
Een overheid voor àlle burgers?
We proberen al ruim vier jaar lang bij het ministerie van EZ aandacht te vragen voor de strijdigheid van de regelgeving bij de huidige Positieflijst met de Europese regelgeving. Met name onze juriste, mevr. Philippi-Gho, heeft daar sinds afgelopen januari veel energie aan besteed. We moeten vaststellen dat het ministerie (de Staatssecretaris) geen enkele belangstelling heeft voor onze inbreng.
Omdat inmiddels gebleken is dat de Staatssecretaris onterechte conclusies verbindt aan de beoordelingen van diersoorten door de PEC en de PAC, hebben we de Staatssecretaris per brief van 4 juni opnieuw gevraagd om de werkwijze van deze commissies te herzien.
De behandelend ambtenaar, had ‘helaas’ geen tijd om met ons over de Europese regelgeving en jurisprudentie te overleggen, maar bleek wel de tijd te hebben om met de antidierhouderij-organisaties te vergaderen. In die kringen heerst enige paniek omdat de Positieflijst te lang wordt, er zijn eigenlijk nauwelijks argumenten om soorten te verbieden. We hebben over deze handelswijze van de behandelend ambtenaar op 8 juni 2015 een Klacht neergelegd bij de Staatssecretaris.
Het uitgangspunt van EZ lijkt te zijn dat, wie van mening is dat het Europees recht moet worden toegepast, die moet dat maar bij de rechter gaan afdwingen. Het ministerie, i.c. het team van behandelend ambtenaren, toont weinig betrokkenheid bij de belangen van burgers die een andere (juridische) visie hebben op de wijze van invulling van de Positieflijst.
Behandeling van de bezwaarschriften
Omdat EZ geen haast maakte met de afhandeling van onze bezwaarschriften en de termijn voor het nemen van een besluit verstreek, hebben we Staatssecretaris in gebreke gesteld Dit leidde tot een hogere versnelling bij EZ. De hoorzitting, die EZ verplicht is te houden, vond plaats op woensdag 22 juli aan de hand van de pleitnota van mevr. Philippi-Gho. Zoals uit haar verslag blijkt, het was niet een hoorzitting die bedoeld was om kennis te nemen van de argumenten van de ‘klagende’ burger. Er werden duidelijke pogingen ondernomen om de bezwaren van tafel te werken. De juriste van EZ die de hoorzitting leidde, zegde uiteindelijk met enige tegenzin toe, dat er binnen vier weken besluiten zouden worden genomen.
De Staatssecretaris wijst al onze bezwaarschriften af
De Staatssecretaris heeft met drie besluiten van 18 augustus 2015 onze bezwaarschriften ongegrond of niet-ontvankelijk verklaard. Dit is geen verrassing, om politieke redenen is er haar veel aan gelegen om de Positieflijst, zoals die er nu ligt, erdoor te drukken. Pas in de procedures bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven mogen we rekenen op een objectief inhoudelijk oordeel. Voor een eventueel hoger beroep moeten we naar de Centrale Raad van Beroep.
Wat opvalt, is dat de Staatssecretaris helemaal niet ingaat op de Europese regelgeving en jurisprudentie die we hebben aangevoerd. Eigenlijk wordt nergens inhoudelijk op onze onderbouwing gereageerd, die is blijkbaar moeilijk te weerleggen en wordt dus maar genegeerd, voor ons een goed teken.
- Ten aanzien van de plaatsing van de Muntjak-Mazama op tabel 3 (de verboden soorten)
Hier merkt de Staatssecretaris op dat, als er geen duidelijke wetenschappelijke informatie is, uit voorzorg een verbod kan worden opgelegd, Er hoeft dan niet te worden gekeken of minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn. Ook mogen naar believen analogieredeneringen worden toegepast.
De Staatssecretaris is van mening dat er alleen een risico-inschatting hoeft te worden gemaakt, dat de lidstaat zelf geen onderzoek hoeft te doen, dat er niet hoeft te worden gekeken naar de feitelijke houderij in Nederland en dat het volstaat een inschatting te maken van de omstandigheden bij de gemiddelde burger. Ons Muntjak-onderzoek onderzoek betreft gespecialiseerde houders en is niet relevant, aldus het ministerie.
Deze argumenten zijn in het bezwaarschrift weerlegd met een aanzienlijke hoeveelheid jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie. In beroep zullen we deze jurisprudentie opnieuw aan de orde stellen en eisen dat er een onderzoek wordt gedaan naar de feitelijke risico’s per soort tegen de achtergrond van de Nederlandse houderij waarbij op de overheid de verplichting rust te bewijzen dat de minst ingrijpende maatregelen worden toegepast. Een ‘naar analogie toegepaste risico-inschatting’ voldoet niet, al helemaal niet als deze niet reëel is omdat gebaseerd is op omstandigheden die in de houderijsituatie in Nederland niet voorkomen.
- Ten aanzien van de plaatsing van het Konijn op tabel 1 (géén houderijvoorwaarden)
De Staatssecretaris heeft hier een zeer kort besluit genomen. We zijn niet-ontvankelijk verklaard omdat er alleen bezwaar mogelijk is tegen de opname van een soort op tabel 1 als je vindt dat die naar tabel 3 moet. Naar tabel 2 kan niet omdat het opleggen van houderijvoorschriften geen deel uitmaakt van de aanwijzing van een diersoort. Voorts wordt aangegeven dat er voor ons geen enkel procesbelang is omdat er helemaal geen houderijvoorschriften zijn vastgesteld.
Dit besluit is erg verbazingwekkend. Tabel 2 wordt volledig terzijde geschoven als niet relevant. Dit kan de Staatssecretaris niet volhouden omdat er wel degelijk een groot juridisch verschil is tussen de tabellen 1 en 2, allereerst al, omdat getoetst moet kunnen worden of de opgelegde houderijmaatregelen passend zijn. Volgens de EU-regelgeving moet steeds kunnen worden getoetst of de minst ingrijpende maatregelen zijn genomen om het beoogde welzijnsniveau te bereiken.
Er zij hier twee zaken heel bijzonder. De Staatssecretaris voert haar eigen nalatigheid aan om uit te leggen dat wij geen procesbelang hebben (die voorschriften hadden er moeten zijn bij het van kracht worden van tabel 2). Bovendien heeft de Staatssecretaris voor de soorten op tabel 2 aan de Tweede Kamer houderijbeperkingen toegezegd die ze kennelijk wil onttrekken aan het recht van de burger op toetsing.
- Ten aanzien van een voor Nederland ‘nieuwe’ soort, de Grootoorspringmuis
Ook bij het derde besluit is de Staatssecretaris kort door de bocht gegaan. Wij hebben in die zaak aangevoerd dat de aanvrager niet hoeft aan te tonen dat een soort gehouden kan worden, de bewijslast ligt geheel bij de Staatssecretaris. Ook hoeft de aanvrager niet aan te tonen dat de soort in Nederland wordt of zal worden gehouden. Dit is klip en klaar vastgelegd in weer de EU-regelgeving.
De Staatssecretaris is in het geheel niet op de EU-regelgeving ingegaan maar heeft slechts verwezen naar de Regeling houders van dieren waarin de bewijslast op beide punten bij de aanvrager is neergelegd. Bij de rechter zou deze zaak geen problemen mogen opleveren. De EU-regelgeving gaat boven de nationale wetgeving en wanneer de nationale wetgeving strijdig is met de EU-regelgeving moet de nationale wetgeving buiten toepassing worden gelaten.
Samenvattend
We gaan beroep aantekenen tegen de drie besluiten van de Staatssecretaris en zullen daarbij onze argumenten opnieuw inbrengen in het volle vertrouwen dat de rechter wèl aandacht heeft voor de Europese regelgeving die ook voor de Staatssecretaris geldt.
Ir. Ed.J.Gubbels
Projectgroep Positieflijsten PVH.