Gezondheid en ziektes
- Vaccinaties
- Parasieten
- Gebitsverzorging
- Castratie
- Electronische identificatie
- Zoönosen
- Tips voor een gezonde hond
- Druiven en rozijnen gevaarlijk voor honden
- Dierenverzekering vergelijken
Vaccinaties
Het is verstandig om uw hond te laten vaccineren tegen diverse ziektes. Pups moeten tenminste worden gevaccineerd op 6, 9 en 12 weken. Volwassen honden 1 keer per jaar. Inmiddels zijn de inzichten over vaccineren onderhevig aan nieuwe ontwikkelingen. U kunt er van uit gaan dat uw dierenarts hierin zal handelen conform de laatste ontwikkelingen. Neem voor specifieke informatie daarom contact op met de dierenarts.
Wanneer u uw hond wilt meenemen naar het buitenland gelden er per land soms verschillende normen, ook als uw hond naar een pension gaat. Soms moet een bijzondere vaccinatie enkele weken voor uw vakantie of verblijf in een pension worden gegeven. Om teleurstellingen te voorkomen: laat u tijdig infomeren.
Parasieten
Inwendige parasieten
Honden worden besmet geboren met een spoelworminfectie en kunnen deze ook later in het leven weer oplopen. Dit kan vooral bij pups problemen veroorzaken van het maagdarmkanaal. De larven van deze worm kunnen de mens besmetten als deze de eitjes uit de omgeving opneemt (vooral kinderen). Een goede preventie is daarom van het grootste belang. Pups worden ontwormd op een leeftijd van twee, vier, zes en acht weken en vervolgens op 16 en 24 weken. Teven worden tegelijk met de pups ontwormd, zolang deze nog melk drinken. Alle volwassen honden moeten twee tot vier keer per jaar worden ontwormd.
De hond kan ook besmet worden met de hondenlintworm die wordt overgebracht door vlooien. De infectie is niet schadelijk voor de hond. Een besmetting met lintworm is te herkennen aan de ‘maden’ of ‘rijstkorreltjes’ rond de anus van de hond. Een goede vlooienbestrijding voorkomt besmetting.
Uitwendige parasieten
Vlooien zijn met afstand de meest voorkomende parasieten bij huisdieren. Het zijn insecten die een bloedmaaltijd nodig hebben om zich voort te kunnen planten. Vlooien kunnen honden veel last bezorgen. Door het bloedzuigen kan bij pups zelfs bloedarmoede optreden. Daarnaast veroorzaken vlooien veel jeuk en onrust. Door bijten, likken en krabben kunnen ernstige huidbeschadigingen ontstaan.
Een goede vlooienbestrijding bestaat uit het hele jaar toedienen van middelen die de aanwezigheid van vlooien voorkomen. Het beste is om zogenaamde insectengroeiremmers (IGR’s) te gebruiken die volkomen onschadelijk zijn voor de hond, maar voorkomen dat de vlo zich voortplant. Het huis blijft daarmee vrij van vlooien. Wanneer tijdens het vlooienseizoen buiten vlooien worden opgelopen, kan naast de IGR een middel worden gebruikt om de volwassen vlo te bestrijden.
Teken zijn spinachtige parasieten die voornamelijk actief zijn in vochtige klimaatomstandigheden (voorjaar en herfst). In de winter verkeren ze in een ruststadium. Teken klimmen in grashalmen of struiken en hechten zich vast tot een geschikt dier voorbijkomt. Ze kunnen maanden tot jaren overleven buiten de gastheer. Honden lopen makkelijk teken op als ze worden uitgelaten in gebieden met struiken en lang gras. Tekenbesmetting kan voorkomen worden door de hond binnen te houden tijdens het tekenseizoen of te voorkomen dat deze door struiken en bossen loopt. In de meeste gevallen is dit geen praktische oplossing en wordt gebruik gemaakt van tekenbestrijdingsmiddelen.
Gebitsverzorging
Een hond krijgt normaal gesproken geen last van gaatjes (cariës), maar wel net als mens van tandplak en tandsteen. Dit beschadigt het tandvlees en vervolgens de wortels van tanden en kiezen die dan los gaan zitten. Slechte adem, ontsteking en uitval van tanden en kiezen is het gevolg. In deze gevallen zijn vervelende behandelingen onder narcose nodig bij de dierenarts. Dit alles kan op relatief eenvoudige wijze worden voorkomen. Probeer als pup te wennen aan het dagelijks tandenpoetsen. Hiervoor zijn speciale tandenborstels en tandpasta bij de dierenarts en dierenspeciaalzaak verkrijgbaar. Doe dit bijvoorbeeld ’s avonds na de laatste wandeling. Zo behoudt u levenslang een glanzend en gezond gebit bij een gezonde, vrolijke hond die niet uit de bek stinkt. Er kunnen ook speciale brokken en kauwproducten voor het gebit gebruikt worden die de vorming van tandsteen helpen tegengaan.
Castratie
Het is een wijdverbreid misverstand dat een teef eerst een nest gehad moet hebben voordat ze gecastreerd kan worden (wegnemen van de geslachtsorganen). Een teef kan in principe twee tot drie maanden na de eerste loopsheid gecastreerd worden. Vroege castratie (na de eerste loopsheid) heeft als voordeel dat de kans aanzienlijk kleiner wordt dat er op oudere leeftijd melkkliertumoren ontstaan. Tijdens de loopsheid zal er geen uitvloeiing meer optreden en blijven de reuen dus van uw deur weg. Bovendien bestaat er niet langer risico op baarmoederontsteking. Het is ook mogelijk een antiloopsheidinjectie te geven, maar dit wordt alleen in bepaalde gevallen geadviseerd. Overleg daarvoor met uw dierenarts. Als het nodig is kan de reu gecastreerd worden als deze is uitgegroeid. De dieren worden vaak wat rustiger, lopen niet meer weg en eventuele voorhuidontsteking verdwijnt.
Electronische identificatie (chippen)
Een wereldwijd gestandaardiseerde ISO chip maakt het tegenwoordig mogelijk om dieren elektronisch te identificeren. De chip (ter grootte van een flinke rijstkorrel) wordt via een injectienaald onder de huid van het dier ingebracht. Rashonden-pups werden tot 1998 door de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied op een leeftijd van zes tot negen weken getatoeëerd. Op dat moment vond ook een nestcontrole plaats. Nu zijn de tatoeëerders omgeschoold tot ‘chippers’ en brengen zij de chips in bij de pups. Omdat de chips van de Raad van Beheer speciale nummers hebben (voor rashonden), wordt dit niet door de dierenarts gedaan. Dierenartsen chippen alleen niet-rashonden, meestal tegelijk met de eerste vaccinatie rond de leeftijd van twaalf weken.
Hoe werkt een chip?
Een elektronisch identificatiesysteem bestaat uit een chip (de zogeheten transponder), een afleesapparaat en een databank. De grootste landelijk opererende databank is de NDG (Nederlandse Databank Gezelschapsdieren) in Amsterdam. Dit is een samenwerkingsverband tussen de Raad van Beheer, de Koninklijke Neder-landse Maatschappij voor Diergeneeskunde en de Stichting Registratie Gezelschapsdieren. De NDG is 24 uur per dag bereikbaar om informatie op te vragen over een bepaald transponder-nummer.
De ISO chip heeft een unieke identificatiecode die uit 15 cijfers bestaat. De identificatiecode van het merk Back Home® begint met de Nederlandse landencode 528, gevolgd door twaalf cijfers. Het grootste voordeel van elektronische identificatie is de unieke code van de chip, die niet te veranderen of te wissen is. De chip bestaat uit een gesloten buisje van bio-glas, met daarin een microchipje en een spoeltje dat als antenne functioneert. Het bio-glas zorgt ervoor dat de chip niet wordt afgestoten, maar met het weefsel vergroeit. De chip zelf doet niets: er zit geen batterijtje in. De hond zal er dus niets van merken en de levensduur van de chip is vrijwel onbegrensd.
Het afleesapparaat is een zend- en ontvangstapparaat. Het geeft een onschadelijk radiosignaal af dat de chip activeert, waarna deze ‘antwoordt’ met de identificatiecode van de hond. De code verschijnt vervolgens op het scherm van het afleesapparaat.
Voordelen van een chip
Een chip biedt duidelijk voordelen boven andere manieren van identificatie. Zo kan een hond zijn halsband met penning of adreskokertje gemakkelijk verliezen. Het tatoeëren (in het oor) was tot voor kort de gangbare methode van identificatie bij honden. Tatoeage is echter een vrij pijnlijke en tijdrovende ingreep, die bij volwassen honden meestal niet zonder verdoving kan worden uitgevoerd. Vaak vervagen tatoeagenummers na verloop van tijd of zijn ze door haargroei in de oren niet meer (goed) leesbaar.
Het nut van registratie
De meeste eigenaren laten hun huisdier identificeren en registreren om het in geval van vermissing weer snel terug te krijgen. Jaarlijks belanden duizenden weggelopen of verdwaalde honden en katten in het asiel. Katten komen vaak niet meer terug bij hun eigenaar, want alle exemplaren met zwart-witte vlekjes lijken immers op elkaar… Honden zijn relatief vaker geïdentificeerd, meestal nog met een tatoeage. Zij hebben een iets grotere kans om bij hun oorspronkelijke eigenaar terug te komen. De meeste dierenambulances en asielen zijn inmiddels uitgerust met een afleesapparaat: een gechipt dier zal zijn eigen huis dus vrijwel zeker weer terugzien.
Afgezien van het snel opsporen van vermiste dieren, kan een goed identificatiekenmerk ook gekoppeld worden aan de documenten die bij het betreffende dier horen (eigendomsbewijs, gezondheidsverklaring, vaccinatieboekje, stamboek- en verzekeringsformulier). Ten slotte is een goed sluitende identificatie van groot belang bij de aan- en verkoop van huisdieren en bij fok- en gezondheidsprogramma’s.
Zoönosen
Waar een eigenaar van huisdieren vaak niet bij stil staat is dat je als eigenaar van een huisdier veelvuldig bloot staat aan van dier op mens overdraagbare ziekten. Uw huisdier komt vaak op terreinen en bij gewassen waar ziektekiemen voorkomen die u als mens ziek kunnen maken. De laatste jaren is veel aandacht voor van dier op mens overdraagbare ziekten. Paniek is echter niet nodig. Meestal wordt men alleen ziek wanneer men een verzwakt immuunsysteem heeft. Toch is waakzaamheid geboden. Hoe dit zit leest u hieronder.
Ziekteverwekkers die zowel dieren als mensen infecteren, noemen we zoönosen. Ze komen in allerlei dieren voor, van cavia tot paard en van schildpad tot hond. Zoönosen zijn waarschijnlijk ontstaan toen de mens het zwervende bestaan van jagers opgaf om land te cultiveren en dieren te houden. Hierdoor kwamen mensen en dieren veel met elkaar in contact en konden de ziekteverwekkers van dieren ook in mensen terechtkomen en andersom.
Zoönosen in Nederland
In Nederland komen 34 verschillende zoönosen voor. Dit is slechts een klein deel van de 1.407 verschillende zoönosen die wereldwijd bestaan. Hoe vaak een infectie met een zoönose optreedt, is niet bekend. Lang niet iedereen wordt ziek van een infectie of de verschijnselen zijn zo mild dat men er niet mee naar de dokter gaat. Het ziektebeeld van de meeste zoönosen is moeilijk te onderscheiden van een buikgriepje of een incidentele aanval van diarree.
Er zijn een aantal zoönosen waar de mens wel ernstig ziek van kan worden. Een voorbeeld hiervan is de vossenlintworm. Deze zoönose kan van de vos direct op de mens worden overgedragen of van de vos op de hond en daarna van de hond op de mens. De vossenlintworm is met name in Limburg en Groningen een potentieel gevaar. Er zijn nog geen menselijke slachtoffers geregistreerd hetgeen we hopelijk zo kunnen houden door gepaste maatregelen te nemen. Eén van deze maatregelen is een programma waarbij vossen via speciaal voer oraal worden behandeld tegen vossenlintworm. Of dit de vossenlintworm in Nederland zal uitroeien is de vraag want er is geen garantie dat alle vossen van dit voer eten. Daarnaast is het raadzaam om op te passen met uw hond in gebieden waar de vos veelvuldig voorkomt. Bijvoorbeeld het likken van vossenurine kan een infectie met de vossenlintworm in uw hond veroorzaken.
U moet ook waakzaam zijn voor zoönosen wanneer u uw huisdier meeneemt op vakantie of naar een show in het buitenland. U kunt namelijk een zoönose mee terugnemen naar Nederland. Dit gebeurt helaas met regelmaat. Het bekendste voorbeeld hiervan is brucellose, een ziekte die miskramen kan veroorzaken bij verschillende dieren en zwangere vrouwen. In Nederland is brucellose onder zowel de bevolking als het vee uitgeroeid, maar het komt nog wel voor in Middellandse Zee gebieden. Helaas gebeurt het nog steeds dat vanuit het buitenland brucellose naar Nederland wordt gebracht. Er zijn ook voorbeelden van zoönosen die specifiek door honden vanaf vakantieadressen in het buitenland mee worden genomen naar Nederland. Dit gebeurt niet noodzakelijkerwijs doordat de hond zelf ziek is van de zoönose maar bijvoorbeeld door het dragen van de ziektekiem in zijn vacht die vervolgens op een andere (verzwakte of bejaarde) hond overspringt. Het is om die reden niet onverstandig om de hond na de reis te wassen met een shampoo dat anti-mijten en anti-schimmel producten bevat.
Zoönosen en de menselijke afweer
Zoönosen hebben de vervelende eigenschap dat zij van samenstelling kunnen veranderen en daardoor niet meer door het menselijke afweersysteem herkend worden. Dit kan consequenties hebben omdat het afweersysteem dan niet goed is voorbereid op een infectie. Om die reden zijn overheidsinstanties zoals de RIVM zeer waakzaam wanneer het om zoönosen gaat. Wanneer een persoon voor het eerst door een bepaalde ziekteverwekker wordt geïnfecteerd, is hij veel minder goed in staat de ziekteverwekker uit zijn lichaam te verdrijven. Het immuunsysteem werkt sneller wanneer het de ziekteverwekker al eerder heeft gezien. De kans dat u ziek wordt wanneer u nog nooit door een bepaalde ziekteverwekker bent geïnfecteerd is dus groter dan wanneer uw immuunsysteem al eerder heeft kennisgemaakt met de ziekteverwekker.
Na de eerste keer wordt een geheugen opgebouwd voor de ziekteverwekker. Er worden speciale geheugencellen aangemaakt die de ziekteverwekker meteen herkennen. Door deze cellen wordt de ziekteverwekker veel sneller uit het lichaam verwijderd, waardoor er minder tijd is voor de ziekteverwekker om je ziek te maken. Dit is bijvoorbeeld goed te illustreren met de waterpokken: de meeste mensen krijgen maar één keer in hun leven waterpokken. Niet omdat ze maar één keer met waterpokken in contact komen, maar omdat na die ene keer het immuunsysteem het waterpokkenvirus sneller af is en het virus al heeft uitgeschakeld voordat er symptomen ontstaan.
Uiteraard hebben vele ziekteverwekkers iets gevonden waardoor ze deze respons van het immuunsysteem kunnen ontlopen. Zo ook een aantal zoönosen. Ze kunnen zo veranderen dat het immuunsysteem hen niet meer herkent en hen er dus niet snel weer uit kunnen zetten. Dit gebeurt bijvoorbeeld elk jaar met het griepvirus (influenza). Elk jaar is er in Nederland een griepepidemie waar veel mensen ziek van worden. Wanneer het griepvirus elke keer precies hetzelfde zou zijn, zou je niet elke keer ziek worden van een besmetting. Doordat het griepvirus elk jaar net een beetje anders is, herkent ons immuunsysteem het niet en worden veel mensen ziek. Een verandering van een ziekteverwekker kan optreden terwijl hij in een dier verblijft, zoals het geval was met het vogelgriepvirus (H5N1). Zo kunnen dieren een bron zijn voor ‘nieuwe’ ziektekiemen.
Risicogroepen
Mensen die veel met dieren of dierlijke producten omgaan, lopen het grootste risico om in contact te komen met zoönosen. Hieronder valt niet alleen de veeboer, maar ook het personeel van een dierenwinkel en mensen met huisdieren. De kans om in aanraking te komen met een zoönose is niet gelijk aan de kans om ziek te worden van een zoönose. Zoals gezegd kun je immuun worden voor een ziekteverwekker. Dit kan doordat je er al een keer ziek van bent geworden, maar ook wanneer je meerdere keren met een kleine hoeveelheid ziekteverwekker in contact bent gekomen zonder ziek te worden. De kans dat dit gebeurt bij mensen die veel met dieren of dierlijke materialen omgaan is aanwezig. Zo is er een recente studie die aantoont dat kinderen die vroeg in hun leven honden als huisdier hadden veel minder vaak buikgriep krijgen in hun leven dan mensen die geen honden hebben. De waarschijnlijke reden is dat de kinderen via de hond reeds vroeg in hun leven in contact komen met de buikgriepbacteriën en daardoor net als in het voorbeeld van de waterpokken een immuniteit opbouwen.
Voorkomen van besmetting
De preventie van zoönosen is meestal vrij eenvoudig. Wees waakzaam bij het uitlaten van uw hond in gebieden met veel wild zoals terreinen in Limburg en Groningen waar veel vossen voorkomen. Was uw handen na contact met huisdieren en was uw huisdier wanneer u een buitenlandse reis heeft gemaakt. Er is geen reden tot paniek maar het is wel belangrijk om u te blijven realiseren dat zoönosen bestaan want zolang er dieren zijn, zullen de zoönosen blijven snoepen van zowel dieren als mensen.
Tips voor een gezonde hond
- Laat de hond jaarlijks controleren en vaccineren door de dierenarts.
- Ontworm twee tot vier keer per jaar en bestrijdt vlooien het hele jaar door met minimaal een insectengroeiremmer.
- Geef de hond voldoende dagelijkse beweging en voorkom overgewicht.
- Voorkom trappenlopen en te wild spelen, vooral tijdens de groei.
- Poets dagelijks het gebit vanaf pupleeftijd, bijvoorbeeld de laatste keer uitlaten ’s avonds.
- Voer twee keer per dag, puppies en jonge honden vaker per dag.
- Borstel of kam regelmatig de vacht.